De Blauwe Kamer stelt in het najaarsnummer de vraag of de inclusieve stad een illusie is. De redacteur Rob van der Bijl beschrijft mechanismen die de stad niet inclusief maken. Hij stelt bijvoorbeeld de participatie aan de kaak. In participatieprocessen krijgen vaak mondige burgers, met voldoende sociale vaardigheden en kapitaal, de aandacht. Andere groepen worden juist niet gehoord omdat zij de weg naar inspraak niet weten te vinden. Als dan uiteindelijk tot ontwikkeling wordt overgegaan worden omgevingen gecreëerd die niet inclusief zijn. Deels veroorzaakt doordat internationale beleggers de prijzen opdrijven of huizen omkatten van sociale naar dure huur. Deels veroorzaakt doordat maatschappelijke voorzieningen en programma’s zijn afgebouwd, zoals buurthuizen en schoolzwemmen, waardoor bewoners minder kansen krijgen. Als laatste wijst hij op de vervoersarmoede doordat de auto nog steeds erg dominant is en de auto voor velen financieel onbereikbaar is. Diegene die wel profiteren is de groep die het economisch gezien beter doet. Rob roept ontwerpers, architecten en stedenbouwkundigen op om deze tendens te stoppen en meer sociaal geëngageerd te zijn.
Robbert-Jan van Veen (Plein06), Jos Gadet (gemeente Amsterdam) en Arna Mačkić (Studio LA) en Pepijn Verpaalen (URBANOS) reageerden op deze stelling. In onze reactie hebben wij ons vooral gericht op wat wij als stedenbouwkundigen kunnen doen aan inclusiviteit en een inclusieve stad. Wij merken dat vaak wordt gekeken naar de verschillen tussen mensen, zoals de etniciteit, leeftijd of opleidingsniveau. Voor ons staat echter de zoektocht naar wat verschillende groepen verbindt centraal om de stad inclusiever te maken.
Hieronder onze reactie.
Stedenbouwkundige Pepijn Verpaalen won met zijn bureau URBANOS een door projectontwikkelaar AM uitgeschreven prijsvraag over de inclusieve stad.
‘Het valt mij op dat het debat over inclusiviteit vaak gaat over verschillen in bijvoorbeeld etniciteit, leeftijd of het opleidingsniveau. Terwijl niemand alleen op die manier getypeerd kan worden. Iedereen maakt deel uit van verschillende subculturen. Ik bedoel: iemand met een migratieachtergrond is ook vader, trainer bij de voetbalclub of verzamelaar van modeltreinen. We richten ons dan ook liever op al die subculturen die de stad rijk is. Het is onze taak om openbare ruimtes te ontwerpen waar subculturen elkaar treffen. De “wrijving” tussen groepen, dat we in aanraking komen met de ander, is cruciaal voor een democratische en inclusieve samenleving: uiteindelijk moeten we het in de stad met elkaar rooien’.
‘Het is dan belangrijk om je te verdiepen in de plek of de wijk waar je aan de slag gaat. Getting to know the unknown, noemen we dat. Wat doen mensen zoal, wat houdt ze bezig en hoe kunnen onze ontwerpen daar invulling aan geven? Daarnaast zorgen wij voor voldoende onbestemde ruimtes, zodat er mogelijkheden bestaan voor de spontane activiteiten van groepen waarvan wij geen weet hebben. We pleiten voor een tactiele stedenbouw: probeer dingen uit, leg eens een skatepark naast een jeu-de-boulebaan en kijk hoe de mensen reageren.
‘We beperken ons dus tot het schaalniveau waarop wij daadwerkelijk invloed hebben. De systeemveranderingen waar Rob van der Bijl op doelt – met betrekking tot de woningmarkt, de schijnbare mobiliteitsarmoede – behoren tot de politiek en daar hebben wij minder directe invloed op.’